Op deze website worden advertenties getoond. Van de advertenties wordt de redactie betaald. De redactie verzorgt het nieuws op deze website. Zonder advertenties geen nieuws. Zou je je adblocker daarom willen uitschakelen
De vraag of ‘de markt’ altijd gelijk heeft, is voer voor economen en filosofen. Gelukkig hoeven inkopers hierover niet na te denken en zijn zij alleen verantwoordelijk voor het stellen van de juiste vraag aan de markt (en hopen op het juiste antwoord). Los van de vraag of de markt altijd gelijk heeft, is inmiddels wel duidelijk dat in de meeste markten prikkels zitten die voor de het gehele systeem nadelig kunnen uitpakken.
De bouwwereld is ook een markt met vraag en aanbod, al zou in dit kader de term ‘bouwmarkt’ voor verwarring kunnen zorgen. Een opdrachtgever wil een gebouw en de aannemer bouwt het. Zijn beide partijen het eens over de voorwaarden van het bouwproject, dan wordt een aannemingsovereenkomst getekend. De prijs voor het gebouw (de aannemingssom) wordt daarbij mede bepaald door de marktomstandigheden. Prijzen worden hoger als er meer vraag dan aanbod is en vice versa. In die zin is de bouwwereld een gewone markt en zou met een goede aanbestedingsprocedure een marktconforme prijs uit te markt gehaald moeten kunnen worden.
De bouwwereld is echter al heel lang een markt die stroef verloopt.
Het eerste grote probleem in de bouwwereld is het beperkte vertrouwen tussen marktpartijen. Bezoek een congres, lees de Cobouw (de krant van bouwend Nederland) of spreek met marktpartijen over de bouwwereld en de thema’s ‘vertrouwen’ en ‘communicatie’ worden waarschijnlijk meerdere malen genoemd. Dit gecombineerd met ‘gebrek aan’ en ‘moet beter’. Als (publieke) opdrachtgevers en aannemers een huwelijk symboliseren, zou mediation op zijn plaats zijn maar was een echtscheiding waarschijnlijk beter geweest. Ware het niet dat partijen elkaar toch weer gewoon nodig hebben bij een volgend bouwproject. Een verstandshuwelijk als hoogst haalbare samenwerkingsvorm.
Naast de omschrijving van het object dat gebouwd moet worden (zoals een kantoor, woning, brug of weg), bevat een aannemingsovereenkomst onder meer de risicoverdeling tussen de contractpartijen. De marktomstandigheden hebben echter niet alleen invloed op de hoogte van de aannemingssom, maar ook op voornoemde risicoverdeling. En op dit gebied is het vaak misgegaan.
Een inmiddels klassiek voorbeeld is het project van Rijkswaterstaat A15 Maasvlakte-Vaanplein (2011). Een project dat Ballast-Nedam (een van de grootste aannemers van Nederland) bijna de das om heeft gedaan. Rijkswaterstaat heeft (als publieke organisatie!) toentertijd veel risico’s bij de aannemer neergelegd die een normale marktpartij niet kan beheersen. Kort door de bocht was het bouwproject zo aanbesteed dat de inschrijver die het meeste risico’s op zich nam, het werk gegund kreeg. Denk hierbij aan het risico van toekomstige bestemmingsplanwijzigingen. Ook de zeesluis van IJmuiden (2016) en het nieuwe kantoor van het RIVM in Utrecht (2014) kostten de betreffende aannemers honderden miljoenen euro’s meer dan vooraf was voorzien. Als het maatschappelijk gezien onwenselijk is dat grote aannemers een gezonde omzet en winstmarge hebben, heeft Rijkswaterstaat goed ingekocht. Als het wenselijk is dat er ook in de toekomst grote aannemers zijn in Nederland dan is er in het gehele proces van inkopen en uitvoeren veel misgegaan.
Veel publieke en private opdrachtgevers in de bouwwereld zijn geneigd om naast de gebruikelijke prijsfluctuaties als gevolg van de marktomstandigheden, ook de risicoverdeling tussen de contractpartijen te herzien als de markt dat toe laat. Op microniveau biedt dit voordeel. Op macroniveau en op de lange termijn levert dit echter veel problemen op. Zie voornoemde voorbeelden.
Op dit gebied komt een interessant fenomeen om de hoek kijken. Als de markt enigszins verandert in het voordeel van de opdrachtgevers, schieten zij in hun oude reflex om niet alleen meer inkoopvoordeel te halen, maar ook om meer risico’s naar de aannemer toe te schuiven. Aannemers accepteren, als de markt langer ongunstig is, gaandeweg ook meer risico’s zonder dat ze hiervoor financieel gecompenseerd worden of dat deze risico’s beheersbaar zijn. De schoorsteen moet immers gewoon blijven roken.
Een risico is theoretisch totdat deze optreedt en de kleine(re) marges in de aannemingssom omslaan in een verlieslatend bouwproject. Na meerdere verlieslatende projecten dient de volgende golf van reorganisaties en faillissementen zich aan. Zowel reorganisaties als faillissementen dragen niet bij aan de aantrekkelijkheid van de bouwsector. Zo zijn in jaren na de vorige crisis (2008) veel mensen uit de bouwsector vertrokken, terwijl met de huidige bouwopgave en het grote tekort aan vakmensen, juist het tegenovergestelde moet gebeuren. Er zijn meer vakmensen nodig!
De grootste uitdaging als de markt gaat afkoelen – en daar lijkt het wel op – is daarom niet zozeer een marktconforme prijs uit de markt te halen, maar om ervoor te zorgen dat de bouwwereld ook in de toekomst aantrekkelijk blijft om in te werken en te investeren. En dat begint bij de risico’s te laten waar ze horen: bij de partij die ze het best kan dragen en/of kan beheersen. Niet omdat het kan, maar omdat het moet.