Op deze website worden advertenties getoond. Van de advertenties wordt de redactie betaald. De redactie verzorgt het nieuws op deze website. Zonder advertenties geen nieuws. Zou je je adblocker daarom willen uitschakelen
Het beste boek dat ik de afgelopen tien jaar gelezen heb is The Game van Alessandro Baricco. Een van de beste verhalen erin is het volgende (in mijn woorden, Baricco schrijft veel mooier). Een Frans tijdschrift onthulde dat president Hollande een jonge minnares had. Zijn officiële partner, de journaliste Valerie Trierweiler verbrak de relatie en kondigde meteen aan dat ze een boekje open zou doen over haar leven met François Hollande. Iedereen wist dat het een boek vol vuile was zou worden.
Op de dag dat het boek verscheen, hing de eigenaar van een onafhankelijke boekwinkel in Lorient (Bretagne) een plakkaat in de etalage met als tekst ‘wij hebben het boek van Trierweiler niet…’ met een smiley erachter. Een voorbijganger maakte er een foto van en die ging viral. Andere boekhandelaren in Frankrijk volgden zijn voorbeeld en hingen affiches in de etalage: ‘wij zijn boekverkopers, we hebben elfduizend boeken en we hebben geen zin om de vuilnisbak van Trierweiler en Hollande te zijn.’ Zo werd het plakkaat in die etalage een symbool voor de strijd van het goede boek tegen de pulp.
Op een dag stuurde een regionaal dagblad een journalist naar Lorient om de boekhandelaar, die dit alles gestart was, te interviewen. En wat bleek? Hij had het plakkaat alleen maar opgehangen omdat hij het boek van Trierweiler nog niet had binnengekregen, en er de hele ochtend al mensen naar kwamen vragen. Zijn actie had dus helemaal niets te maken met een heilige oorlog om Balzac, Maupassant of Proust te verdedigen tegen de stroom pulp. Nepnieuws, maar wel nepnieuws met een boodschap die blijkbaar leefde.
Wij kennen in de aanbestedingswereld ook zo’n geval. In de aanbestedingswet (artikel 1.4 lid 2) staat: “De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf draagt zorg voor het leveren van zo veel mogelijk maatschappelijke waarde voor de publieke middelen bij het aangaan van een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in het eerste lid.”
Dat klonk natuurlijk geweldig: maatschappelijke waarde! Wat een mooie term en wat goed dat het kamerlid Koppejan dit begrip door middel van een amendement in de wet had laten opnemen. Al snel werd dit begrip een soort verzamelcontainer voor maatschappelijk verantwoord aanbesteden, duurzaamheid, social return etc. Er kwamen zelfs rechtszaken waarbij rechters moesten beslissen of inschrijving A of inschrijving B de meeste maatschappelijke waarde vertegenwoordigde.
Maar had Koppejan dit eigenlijk wel op het oog? Welnee, bij nadere bestudering van zijn amendement kunnen we het volgende lezen:
“Op dit moment ontbreekt het aan een duidelijk doel in de wet ten aanzien van het zoveel mogelijk maatschappelijke waarde creëren voor de uitgave van publieke middelen. Met ruim honderd miljard euro aan jaarlijkse uitgaven waarop de Aanbestedingswet van toepassing is, is er sprake van een groot maatschappelijk belang om deze publieke middelen zo goed mogelijk te besteden waardoor zo veel mogelijk maatschappelijke waarde wordt gecreëerd. Voorbeelden in andere landen laten zien dat hier met gericht overheidsbeleid op het gebied van aanbestedingen, belangrijke besparingen zijn te realiseren voor de overheid.”
Het ging hem dus om besparingen! MVO en duurzaamheid konden hem geen barst schelen. Wie daar nog over twijfelt kan ook de motie nog eens nalezen die Koppejan samen met het kamerlid Ziengs een dag voor het amendement indiende.
“overwegende:
– dat in andere landen substantiële besparingen (in Engeland bijna 4,5 mld. in negen maanden) bereikt worden met een gericht beleid ten aanzien van alle overheidsinkopen; – dat de beroepsvereniging van inkopers in Nederland (NEVI) volop kansen ziet om soortgelijke besparingen te realiseren voor de Nederlandse overheidsinkopen; van mening, dat ook voor Nederland dergelijke grote besparingen via een gecoördineerde en professionele benadering van alle inkopen in de publieke sector bereikt kunnen worden”
Het ging Koppejan dus puur om geld, maar blijkbaar was maatschappelijke waarde het goede begrip op het goede moment, en maakte het geen verschil dat het niet zo bedoeld was.
Ik vind dat discussies over duurzaamheid en maatschappelijke waarde gevoerd moeten worden op basis van feiten en niet op basis van gevoel en vage termen. Daarom ben ik ook zo blij met de manier waarop Fredo Schotanus de ontwikkelingen rond de coronacrisis probeert te gebruiken om te kijken hoe dat invloed kan hebben op de maatschappelijke impact van toekomstige aanbestedingen. Er zijn nu beleidsnota’s genoeg verschenen, laten we maar eens aan de slag gaan, zoeken naar realistische, haalbare en meetbare doelen. Als corona één ding duidelijk heeft gemaakt is het dat sommige zaken prima mogelijk zijn: minder vliegen, minder autorijden, meer thuiswerken, videoconferencing etc. etc., allemaal goed voor het milieu.
Alfred de Weert noemde ooit op een spreekbeurt automatenkoffie, waarbij de bonen per kopje koffie vers gemalen worden, ‘Hummer-koffie’. Hij rekende zijn publiek voor, wat het op jaarbasis aan uitstoot kostte om koffiebonen te vervoeren (i.p.v. het extract dat voorheen gebruikt werd), hoeveel kilometers de onderhoudsmonteurs extra aflegden om de automaten te onderhouden en wat de milieukosten waren om de overgebleven drab ook weer af te voeren en te hergebruiken. Als je dat naast elkaar zet dan kun je eigenlijk niet anders dan concluderen dat koffieautomaten waarin koffiebonen ter plekke gemalen worden het milieu enorm belasten.
Wat nodig is, is lef. Welke aanbestedende dienst schopt die bonenautomaten weer de deur uit? Koppejan heeft het dan misschien niet zo bedoeld, maar echte maatschappelijke waarde is wel een goed idee.